About the Author(s)


Benno A. Zuiddam Email

Faculty of Theology, North-West University, Potchefstroom Campus, South Africa

Citation


Zuiddam, B.A., 2016, ‘Openbaring en ervaring, ’n reformatories-konfessionele benadering van 2 Petrus 1:16–21’, In die Skriflig 50(2), a2010. http://dx.doi.org/10.4102/ids.v50i2.2010

Original Research

Openbaring en ervaring, ’n reformatories-konfessionele benadering van 2 Petrus 1:16–21

Benno A. Zuiddam

Received: 14 July 2015; Accepted: 01 Dec. 2015; Published: 19 May 2016

Copyright: © 2016. The Author(s). Licensee: AOSIS.
This is an Open Access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License, which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided the original work is properly cited.

Abstract

Revelation and experience, a reformed-confessional approach to 2 Peter 1:16–21. The experience of divine revelation is of crucial importance to the author of 2 Peter and in the age of the Reformation this notion was reflected in the way Guido de Brès used this epistle in the Belgic Confession. Both documents teach a divine authorship of Scripture with God as its responsible author and also that Scripture contains revelation of God that is accessible and authoritative for believers, even centuries after the lives of the prophets. In this process both documents recognise a dual interaction between holy Writ and the experience of the believer. The interaction with Scripture inspires trust in God and the work of the Spirit in the believer’s life inspires trust in holy Writ as God’s authoritative revelation.

Inleiding

In zijn lange loopbaan als predikant en professor aan de theologische faculteit van de Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys en later aan de Noordwes-Universiteit heeft Fika Janse van Rensburg altijd een bijzondere belangstelling getoond voor de apostel Petrus. Dit wordt gereflecteerd in zijn wetenschappelijk oeuvre, met name de eerste Petrusbrief komt daarin vaak voor. Als Fika’s tiende promovendus deed ik onderzoek naar de rol van Godsspraak in deze brief (vgl. Zuiddam 2014:489–508). Toch had Janse van Rensburg als hoogleraar ook belangstelling voor de tweede Petrusbrief. Hoewel hij daarover niet wetenschappelijk publiceerde, nam hij wel de Nuwe Lewende Vertaling (2006) van deze brief voor zijn rekening.

Het Griekse taalgebruik van 2 Petrus verschilt enigszins van de eerste Petrusbrief. Voor tijdgenoten van Hieronymus (cf. De viris iilustribus I) was dit de voornaamste reden om te twijfelen of de twee brieven dezelfde auteur hadden. Echter, meer recente tegenstanders zoals Chase (cf. Guthrie 1990:818), erkenden 100 jaar geleden al, toen gewoonlijk een klassieke opleiding vereist was alvorens toegelaten te worden tot de Godgeleerdheid, dat dit niet doorslaggevend is voor het auteurschap. Tegenwoordig wordt het stylistische verschil tussen 1 en 2 Petrus wel verklaard door de eerste brief als een product te zien waarvoor Silvanus of een andere leerling namens Petrus verantwoordelijk was (zie Mason & Martin 2014:16). Hoewel het uitwendig getuigenis voor de aanvaarding van de tweede Petrusbrief in de vroege kerkgeschiedenis minder sterk is dan voor andere geschriften van het Nieuwe Testament, was die aanvaarding wel aanwezig en is het geen anonieme brief. Het geschrift claimt de apostel Petrus als auteur (vgl. Tenney 1991: 366–368). De schrijver noemt zich Simeon Petrus (Joodse vorm; vgl. Hand 15:14; zie ook Paulsen 1992:104). De auteur beschrijft zich ook als een apostel van Jezus Christus (2 Pet 1:1) en maakt aanspraak op persoonlijke aanwezigheid bij Jezus’ verheerlijking op de berg, als ooggetuige (1:16-17). Ook zegt hij een tijdgenoot van de apostel Paulus te zijn, naar wiens brieven hij met respect verwijst (3:15–16).

Het opschrift van de Nuwe Lewende Vertaling bij dit bijbelgedeelte reflecteert dan ook het auteurschap van Petrus: ‘Die apostel Petrus skryf aan Christene wie se geloofslewe bedreig word’. In deze situatie van strijdende kerk voert Petrus zijn lezers terug naar de basis voor hun geloof. Daarbij spelen voor de apostel Woord in de Schrift en zijn persoonlijke ervaring van Gods Woord uit de hemel een rol.

Deze bijdrage wil de verhouding tussen openbaring en ervaring, het oudere woord is bevinding, in de tweede Petrusbrief onderzoeken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een filologische methode en een reformatorisch-confessionele benadering vanuit het perspectief van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (vgl. NGB art. 4; Bakhuizen van den Brink 1976).

Petrus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis

Het bijzondere van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in vergelijking met eerder werk van Guido de Brès is de bijzondere aandacht voor de Schrift. In zijn eerdere, zeer populaire boek Le baston de la foy Chrestiènne (1555), behandelt hij de inspiratie van de Schrift eerst als onderdeel van de eigenschappen van de Heilige Geest (De Brès 1561:104–107). Daarbij citeert hij ook uit 1 Petrus 1:10–12 en 2 Petrus 1:19–21 (1561:106–107).

In zijn boek (De Brès 1561:230–259), wat voor tijdgenoten als leidraad voor bijbelse onderwerpen functioneerde en vele herdrukken beleefde, behandelt hij de leer van de Schrift afzonderlijk. Daar (1561:23) keert de passage uit 2 Petrus 1:19–21 terug, alsook 2 Petrus 3:15–16. Vervolgens laat De Brès zich zien als een kenner van de kerkvaders. Hij citeert onder andere Irenaeus, Ambrosius, Augustinus, Hieronymus, Cyprianus, Chrysostomos, Hilarius en Tertullianus over de aard en het gezag van de Schrift (1561:232–259).1

Eigenlijk is Le baston de la foy Chrestiènne een verzameling van bijbelteksten en kerkvadercitaten over diverse onderwerpen en is de eigen inbreng van De Brès tot de tekst gering. Bij de Nederlandse Geloofsbelijdenis is dat duidelijk anders. Daar houdt hij zijn eigen betoog wat met bijbelverwijzingen onderschraagd wordt. Op die manier functioneren daar de brieven van de apostel Petrus. Guido de Brès verwijst diverse malen naar deze brieven en prominent op de titelpagina treft de lezer een verwijzing naar 1 Petrus 3:15.2 Dat laatste was al het geval vanaf de eerste drukken. Er bestaan twee onderscheiden drukken van de confessie uit het verschijningsjaar 1561, afkomstig van verschillende uitgeverijen. Bij de ene uitgave blijft de uitgever ongenoemd, maar beide edities hebben het citaat van 1 Petrus 3:15 op de titelpagina (Gootjes & Muller 2007:19).

In de artikelen over de Heilige Schrift (art. 3–7) komt het verband tussen Petrus en de belijdenis en Guido de Brès’ verstaan van de Schrift nader tot uitdrukking (vgl. Vonk 1955:159–207). Evenals Petrus beklemtoont hij de goddelijke oorsprong van de boeken van de Bijbel en spreekt hij over op schrift vastgelegde Godsspraak. Zowel Guido de Brès als de apostel Petrus vonden het belangrijk om te benadrukken dat er bij het christendom geen sprake was van mensgemaakte religie, maar van waarneembare realiteit. Professor Janse van Rensburg vertaalt de betreffende passage uit 2 Petrus als volgt:

Ons het ons verseker nie op mites verlaat toe ons vir julle vertel het van die krag van ons Here Jesus Christus en sy terugkeer nie. Met ons eie oë het ons Hom in al sy koninklike prag gesien. Dis mos Hy wat eer en heerlikheid van God die Vader ontvang het toe die Allerhoogste Majesteit gesê het: ‘Hy is my Seun wat Ek van harte liefhet; Hy is ’n kind na my hart!’ Ons het self hierdie stem uit die hemel hoor kom toe ons saam met Hom op die heilige berg was.

Dit laat die boodskap van die profete vir ons nog vaster staan. Luister baie mooi na hulle woorde, want dis soos ’n lamp wat in ’n donker plek skyn – totdat Christus verskyn en sy helder lig julle harte verlig. Julle moet veral weet dat geen profesie van die Skrif ontstaan het deur die profeet se eie insig nie. Geen profesie is ooit deur die wil van ’n mens voortgebring nie. Inteendeel, dit was die Heilige Gees wat die profete God se woorde laat verkondig het. (2 Pet 2:16–21, Nuwe Lewende Vertaling)3

In de tijd van de Reformatie inspireerden deze woorden gelovigen tot het teruggrijpen op de Schriften als Gods gezaghebbende openbaring. De passage uit Petrus speelt een belangrijke rol in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB).

Het Woord van God

Wij belijden dat dit Woord Gods niet is gezonden noch voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben [het] gesproken, gelijk de heilige Petrus zegt. Daarna heeft God, door een bijzondere zorg, die Hij voor ons en onze zaligheid draagt, Zijn knechten den profeten en apostelen geboden Zijn geopenbaarde Woord bij geschrift te stellen; en Hij Zelf heeft met Zijn vinger de twee tafelen der wet geschreven. Hierom noemen wij zulke schriften Heilige en Goddelijke Schriften.4 (Bakhuizen van den Brink 1976)

Sinds de opstelling van dit artikel zijn in de tekst ervan geen wijzigingen aangebracht door synoden of anderszins. Wel is de oorspronkelijke uitgave hier en daar wat levendiger dan latere. Dat geldt ook voor de eerste Nederlandse vertaling uit 1562, die bij voorbeeld zegt: ‘ja ende hy heeft selve met synen vinger de twee Tafelen der Wet geschreven’ (Vonk 1955:170). De eigenlijke auteur van de Schriften is God. Hij beval menselijke schrijver om zijn geopenbaarde Woord op schrift te stellen en stuurde hen door zijn Geest, zo redeneert de schrijver van de NGB.

Guido de Brès beroept zich hierbij direct op 2 Petrus 1:21. Met klem spreekt de NGB over het geopenbaarde Woord (eds. Gootjes & Muller 2007:170). In het oorspronkelijke Frans is dat nog beter te zien: ‘il a commandé à ses serviteurs les Prophètes et Apôtres de rédiger ses oracles par écrit’. [God gaf zijn knechten, de profeten en de aposten, opdracht om zijn orakels op schrift te stellen.] Het gaat hier letterlijk om Godsspraak die schriftelijk wordt vastgelegd (vgl. 1 Pet 4:11).5

Er is een tweede aspect in de passage bij Petrus dat ook terug te vinden is in de Belijdenis. Dat is de wisselwerking tussen openbaring en persoonlijke ervaring. Petrus benadrukt dat hij ooggetuige was van de verheerlijking van Jezus op de berg, met als gevolg: ‘Dit laat die boodskap van die profete vir ons nog vaster staan’; letterlijk: [daarom hebben we het profetische woord des te vaster] (βεβαιότερον).

Wanneer dit laatste woord letterlijk vertaald wordt, is het in de eerste plaats de bedoeling van de auteur om te zeggen dat Petrus’ ervaring op de berg ‘fully confirms and strenghtens the witness from the Scriptures’ (Keating 2011:152). Dat de ervaring op de berg in de evangelie-traditie ook openbaringselementen had, zoals Gods stem uit de wolk (cf. Hengel 2007:63), doet daaraan niet af, maar intensiveert dat argument veeleer. Door zijn persoonlijke ervaring vertrouwt Petrus des te meer op de waarheid van het geschreven Woord. ‘Peter is suggesting that his testimony about the Transfiguration give to the prophetic word an even greater certainty than it had before’ (Moo 1996:76). Een dergelijk ervaringsbewijs of bevestiging wordt ook gebruikt in artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat als volgt luidt.

Artikel 5: Het gezag van de Heilige Schrift

Al deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en canoniek, om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt; maar inzonderheid omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten dat zij van God zijn; en dewijl zij ook het bewijs daarvan bij zichzelven hebben: aangezien de blinden zelven tasten kunnen dat de dingen die daarin voorzegd zijn, geschieden.6 (Bakhuizen van den Brink 1976)

Door zijn persoonlijke ervaring had de apostel Petrus een nog groter vertrouwen in de betrouwbaarheid van de boodschap van de profeten. Voor Guido de Brès (Guy du bray/de Brès/Bresse, vgl. Kunz 2013:33–34) gold het belang van persoonlijke ervaring en bevinding evenzeer. Vonk (1955:179−182) gaat er uitgebreid op in hoe dat ook in de gemeente van De Brès in Rijssel7 het geval was. De auteur van de Schrift werkt ook in het hart van de gelovige: ‘wanneer de HEERE het hart bekeert, is ons niets zo vanzelfsprekend als de Goddelijkheid, waarheid, liefelijkheid, enz. der Schrift’ (Vonk 1955:182). Het gezag van Gods openbaring staat volgens de NGB nog vaster omdat God door zijn Heilige Geest een verbinding maakt tussen de gelovige en Gods spreken in de Schrift. Zoals Petrus op grond van zijn persoonlijke ervaring van de verheerlijking op de berg kon zeggen dat het profetische Woord daardoor bevestigd werd (zie Matth 17:1–13; Marc 9, 2–13; Luc 9:28–36), voert de NGB de ervaring van het getuigenis van de Heilige Geest in het hart van de gelovige op ter bevestiging van het goddelijk auteurschap van de heilige Schriften.

Of de kerk, en per implicatie ook andere gelovigen, dit aannemen is bij de NGB van ondergeschikt belang voor het gezag. Het getuigenis van de Geest in eigen hart, is de belangrijkste overweging (‘mais principalement parce que le Saint-Esprit nous rend témoignage en notre cœur qu’ils sont de Dieu’). Dit kan mystiek zijn, in de zin dat de Geest de gelovige de stem van God laat herkennen (vgl. Joh 10:1–14). Het kan ook bedoelen dat de waarheid en de betrouwbaarheid van het bijbels spreken in het leven van de gelovige wordt bevestigd: de Christen ziet dat het zo is, wordt opmerkzaam gemaakt door de Geest, en stelt zijn vertrouwen op God als gevolg daarvan.

In de Belijdenis is de wisselwerking ook omgekeerd: de Boeken worden ook gebruikt om van hun kant af het geloof een grond te geven in Gods spreken en te bevestigen (‘pour régler, fonder et établir notre foi’). De functie van de Schriften bestaat dus in de context van een verhouding tussen de gelovige en God.

De schriftuurlijke basis van de Confessie in 2 Petrus 1:16–21

Vanuit dit bovenstaande confessionele perspectief wordt in het vervolg van dit artikel de specifieke inbreng van 2 Petrus over de inhoud van de profetische Schriften beschouwd. Hierbij dient 2 Petrus 1:16–21 als leidraad. De algemeen aanvaarde Griekse tekst uit de tijd van het ontstaan van de NGB is hierbij uitgangspunt:8

16Οὐ γὰρ σεσοφισμένοις μύθοις ἐξακολουθήσαντες ἐγνωρίσαμεν ὑμῖν τὴν τοῦ κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ δύναμιν καὶ παρουσίαν ἀλλ’ ἐπόπται γενηθέντες τῆς ἐκείνου μεγαλειότητος 17λαβὼν γὰρ παρὰ θεοῦ πατρὸς τιμὴν καὶ δόξαν φωνῆς ἐνεχθείσης αὐτῷ τοιᾶσδε ὑπὸ τῆς μεγαλοπρεποῦς δόξης οὗτός ἐστιν Ὁ υἱός μου ὁ ἀγαπητός εἰς ὃν ἐγὼ εὐδόκησα 18καὶ ταύτην τὴν φωνὴν ἡμεῖς ἠκούσαμεν ἐξ οὐρανοῦ ἐνεχθεῖσαν σὺν αὐτῷ ὄντες ἐν τῷ ὄρει τῷ ἁγίῳ 19καὶ ἔχομεν βεβαιότερον τὸν προφητικὸν λόγον ᾧ καλῶς ποιεῖτε προσέχοντες ὡς λύχνῳ φαίνοντι ἐν αὐχμηρῷ τόπῳ ἕως οὗ ἡμέρα διαυγάσῃ καὶ φωσφόρος ἀνατείλῃ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν 20τοῦτο πρῶτον γινώσκοντες ὅτι πᾶσα προφητεία γραφῆς ἰδίας ἐπιλύσεως οὐ γίνεται 21οὐ γὰρ θελήματι ἀνθρώπου ἠνέχθη ποτέ προφητεία ἀλλ’ ὑπὸ πνεύματος ἁγίου φερόμενοι ἐλάλησαν οἱ ἅγιοι θεοῦ ἄνθρωποι.

Geen mythen (1): Historische werkelijkheid

Het eerste waarvoor Petrus aandacht vraagt, is dat hij en de andere apostelen die de Christelijke boodschap verkondigden geen ‘slim uitgedachte mythen’ (σεσοφισμένοις μύθοις) verkondigd hebben aan zijn lezers (Schreiner 2003:313). De waarschuwing tegen mythen komt ook voor in de pastorale brieven van Paulus (1 Tim, Tit) en wordt daar behandeld in de context van dwaalleer (vgl. Hahn 2011:380).

In de tweede Petrusbrief staat muthos, [fictie], taalkundig tegenover logos als historische waarheid (vgl. Liddell & Scott 1996:1151).

Bauer et al. (1988:1070) definiëert het door Petrus gebruikte muthos als ‘erdichtete Geschichte’ of ‘Fabel’. Dat Petrus hieraan σεσοφισμένοις toevoegt, geeft aan dat deze mythen knap in elkaar zijn gezet en aansluiten bij menselijk religieus gevoel. Het blijven echter ten diepste uitingen van menselijke godsdienst, waarbij de mens ook de auteur is. Hij geeft zijn inzichten over het leven en zelfs de betrokkenheid van goden door, zoals bijvoorbeeld Homeros en anderen dat deden. Bij het verhaal over de appel van twist (μῆλον τῆς Ἔριδος; vgl. Cypria fragment 1 en pseudo-Apollodorus Epitome E.3.2),9 de hemelse aanleiding tot de Trojaanse oorlog, moet men niet vragen of Hera, Athene en Aphrodite echt langskwamen bij prins Paris om hem te laten zeggen wie de mooiste was van de drie godinnen. Evenmin of er in de hemelen een andere dame, Eris (de godin van twist), zat die hun een echte gouden appel gaf die bedoeld was voor de mooiste van de drie (om de dames aan het ruzieën te krijgen), want zo is de mythe niet bedoeld. Het gaat om menselijke godsdienstige inzichten en soms religieuze verklaringen voor aardse gebeurtenissen die met een goed verhaal verweven zijn.

Een mythe kan dus zedelijk waar (of verkeerd), maar niet echt gebeurd zijn. Hij is door mensen, soms op de knapste manier en met de beste motieven, maar principieel door mensen uitgedacht. Dat is volgens Petrus anders met zijn boodschap. Hij en de andere predikers baseren zich niet op muthos, maar op logos. In die zin staat het σεσοφισμένοις μύθοις van vers 16 tegenover het τὸν προφητικὸν λόγον van vers 19. De apostel benadrukt dat het bij zijn verkondiging gaat om historische waarheid, een echte God die doordringt tot de echte werkelijkheid. Petrus is daarvan zelf getuige geweest met oog en oor. Dit ooggetuigeschap dient in de tekst ter legitimatie van de boodschap tegenover de aanklacht van mythen (Paulsen 1992:117–118). Op grond daarvan heeft de schriftelijke neerslag van het historische logos van de profeten voor hem nog groter gezag.

Tijdelijke functie van de Schriften in gevallen bedeling

De schriftelijke neerslag van Gods Woord heeft een tijdelijke functie. Zij is bedoeld om licht te geven in de duisternis, want de van God afgevallen wereld is in beginsel duister. Die beeldspraak is een veelgebruikte in het Nieuwe Testament, met name in de Johannese literatuur, maar ook in de andere evangelieën: Jezus, de goede boodschap van het koninkrijk, en zijn volgelingen als lux mundi, licht dat in de duisternis schijnt en het pad verlicht en niet bedoeld is om onder een korenmaat gezet te worden, maar op een kandelaar.

Het is dan ook niet toevallig dat de functie van het profetische Woord in deze passage vooral haar praktische betekenis heeft zolang het de wederkomst nog niet heeft plaatsgevonden en het koninkrijk van God nog niet in volheid is aangebroken. Nu is het nog duister, maar reeds daagt het in het oosten. Het uiteindelijke licht komt eraan en reeds schijnt de voorbode daarvan in de harten van gelovigen (τὸν προφητικὸν λόγον ᾧ καλῶς ποιεῖτε προσέχοντες ὡς λύχνῳ φαίνοντι ἐν αὐχμηρῷ τόπῳ).

Bauckham (1983:226) ziet het opgaan van de morgenster als symbool voor de ‘Parousia of Christ which inaugurates the eschatological age’. Volgens hem gaat dat (ἕως οὗ ἡμέρα διαυγάσῃ καὶ φωσφόρος ἀνατείλῃ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν) zowel over het geloofsleven nu, als om een toekomstige objectief waarneembare kosmische gebeurtenis:

The only point being made is that prophecy, as a partial revelation pointing forward to the full eschatological revelation, will become superfluous when the full revelation arrives. Naturally it will be ‘in their hearts’ that Christian believers will receive and perceive this revelation. (p. 226)

De vraag is echter of de Griekse text dit punt wil maken. Het ἕως οὗ ziet toch vooral op een begrenzing van de noodzaak van het licht van het profetische Woord. Petrus geeft aan dat wanneer de dag aanbreekt, de lichtdrager (vgl. Liddell & Scott 1996:1968) zal opgaan in de harten van gelovigen. Dat kan in afgeleide betekenis verwijzen naar de planeet Venus en haar functie als morgenster (voor een deel van het jaar). Dat moment is volgens de auteur van de Petrusbrief nu nog niet gekomen, en hangt samen met het aanbreken van de dag. Dat is gewoon taalkundig reeds het geval, maar die notie wordt nog sterker wanneer men de Hebreeuwse achtergrond van de schrijver in acht neemt en bovendien waarneemt dat er sprake is van geheel of gedeeltelijk paralellisme tussen de morgenster en de dag van de wederkomst. Petrus geeft daarmee aan dat de functie van het profetische Woord bedoeld is voor de huidige bedeling, waarin zonde en duisternis nog een belangrijke rol spelen. Straks breekt de dag aan die wordt ingeleid door de schitteringen van de morgenster. Dan wordt het profetische licht overbodig.

Alles hangt hierbij samen met het spreken van God. De eerste schepping vond plaats door de Logos van Gods spreken en het eerste scheppingswoord betrof het licht (Gen 1:3). De Schriften als tijdelijk licht worden al evenzeer gedragen door de adem van God (2 Tim 3:16) en Jezus is zowel Logos als Licht (vgl. Joh 1). Uiteindelijk zal het weer toegaan naar een situatie zoals bij de aanvankelijke schepping van de mechaniek van licht, waarbij geen kandelaar of zon meer nodig zijn (Op 21:22–23; 22:5).

Geen mythen (2): Geen menselijk maar goddelijk auteurschap

Volgens 2 Petrus 1:21 liet de Heilige Geest de profeten Gods woorden voortbrengen en optekenen. Taalkundig en wat textuele achtergrond betreft, is dit een interessant vers: οὐ γὰρ θελήματι ἀνθρώπου ἠνέχθη ποτέ προφητεία ἀλλ’ ὑπὸ πνεύματος ἁγίου φερόμενοι ἐλάλησαν οἱ ἅγιοι θεοῦ ἄνθρωποι. Door de combinatie van οὐ en ποτέ, die elkaar versterken (zie Blass et al. 1990:359–360) benadrukt de auteur zijn claim voor goddelijk auteurschap van de Schriften.

Vooral in de moderne Griekse en Latijnse edities van Aland hebben textuele keuzen plaats gevonden die toch wat bevreemding wekken. De Textus Receptus en de Vulgata Clementina geven waarschijnlijk ook historisch een betrouwbaarder tekst. In zijn Vulgaat verzint Aland een Latijnse tekst waarvoor geen Latijnse handschrift tradities bestaan, zoals terug te vinden is in het tekstkritisch apparaat van zijn Vulgaat (Nestle-Aland [NTL] 1985:610). Dat gebeurt ter ondersteuning van zijn brontekst keuze in de Griekse editie, waarbij hij onder andere ἅγιοι weglaat, die slechts op een handjevol handschriften gebaseerd is en zo ongeveer tegen alle handschrift tradities ingaat (Sinaïticus en Aland’s eigen vulgaat ingesloten; zie Nestle-Aland [NTG] 1988:610). De woordvolgorde van de tweede helft van de zin in de algemene overlevering van 2 Petrus zou kunnen duiden op een Latijnse omgeving, maar op zich is het wel goed Grieks. De betrokkenheid van Petrus bij Rome blijft onder geleerden een omstreden punt.10

De aanvaarde kerkelijk tekst, zowel in het Grieks als in de Vulgaat, benadrukt dat de Heilige Geest profeten gebruikt heeft die speciaal door God afgezonderd waren tot dat doel (οἱ ἅγιοι θεοῦ ἄνθρωποι; sancti Dei homines). Die mensen hebben gesproken terwijl ze door de Heilige Geest meegevoerd of gedrongen werden. De kerkelijke Vulgaat gebruikt een perfectum om aan te geven dat dit spreken nog voortduurt of nog effectief is (locuti sunt sancti Dei homines). Het is niet door hun wil voorgebracht en niet door hun verstand inelkaar gezet, maar door God, zo claimt Petrus. Dat wordt in onze tijd in theologische kring als problematisch ervaren.

Deze ontwikkeling is niet nieuw, maar heeft in de afgelopen decennia vooral van zich laten horen op het terrein van de hermeneutiek. Er is sprake geweest van een grote ‘paradigm shift’ (Virkler 2007:62).11

Veel uitleggers weten zich geen raad meer met de Schriftbeschouwing van de tweede Petrusbrief. Aangezien deze juist sterk werd aangehangen door de Reformatie, wordt ook de Bijbeluitleg van de Hervorming als achterhaald gezien.

Deze ontwikkeling wordt goed samengevat door een vrij recent Oxford handboek op het gebied van godsdienstfilosofie (Evans 2004):

The traditional Christian view of revelation emphasizes the notion that God reveals truths, propositions that human[s] should believe. … This traditional view of revelation as propositional in character was questioned by many twentieth-century theologians. … This non propositional view of revelation must be understood in part as an indirect response to historical and critical analysis of the Bible during the nineteenth and twentieth centuries. The liberal theology that developed during this period basically shared the traditional understanding of revelation as propositional in character, but as a result of critical study concluded that the Bible could not be seen as a divinely inspired, infallible book, as many theologians had thought. (pp. 310–312)

De afgelopen 30 jaar wordt de oplossing toenemend gevonden in een andere hermeneutiek, in een nieuw lezen van de Schrift met een bril waarbij de bedoeling van de schrijver en het historisch oogmerk van de tekst niet meer automatisch relevant zijn voor de lezer nu. In de nieuwe hermeneutische benaderingen wordt de boodschap van teksten niet langer gezocht naar het filologisch en historisch vaststellen van betekenis en bedoeling, maar in een postmodern en lezergericht verstaan van de tekst. Virkler (2007) verduidelikt:

In this context the term reader has been redefined … radical reader response is interested in ‘reading communities’ whose members share historically conditioned expectations on the basis of common race, class, gender, religion, age, sexuality, and so on, with each combination of variants comprising a separate reading community. Each community defines what constitutes valid reading for it, establishing localized rather than universal norms for interpretation. Thus constraints on interpretation exists for individuals within a community, while across reading communities all externally imposed interpretative norms are denied. (p. 68)

Schriftgezag fungeert in de nieuwe paradigmas al gauw als een negatief shibboleth dat symbool staat voor een achterhaalde hermeneutische benadering die in deze tijd niet meer relevant is. Sterker nog, zij is gevaarlijk en schadelijk voor de kerk. Peter Stuhlmacher (1986) is bijvoorbeeld van mening dat de Schriftbeschouwing van de tweede Timotheüs en Petrusbrief positief werkten in de tijd van de Reformatie, maar in de moderne tijd de kerk in een grote crisis gestort hebben. Hij (1986) postuleert:

Seit dem 2. Timotheus- und dem 2. Petrusbrief stellt die Inspirationslehre den maβgebenden Horizont aller kirchlichen Exegese dar. Was dies positiv bedeutet haben Luther, Calvin und Hamann deutlich gemacht. Mit der Neologie aber bricht die Bibelexegese aus diesem Rahmen aus; sie hat damit sich selbst und die Kirche in eine nicht geringe Krise gestürtzt, aus der diese erst herausfindet konnte, als eine neue hermeneutische Synthese von Tradition und historisch-kritischem Erkenntnisweg gefunden war. (bl. 142–143)

Daarmee worden zowel orthodoxe Roomskatholieke12 als Protestante theologen veroordeeld en buitenspel gezet. Walter Kasper (2011) laat zien dat de wisselwerking tussen het spreken van de Geest in de Schriften en in de toepassing van het Woord van God in het leven van gelovigen nu, ook in de Roomskatholieke traditie gevonden wordt:

Die Interpretation der Schrift kann nicht von der lebendigen Tradition abgekoppelt werden. Mit dieser These stellt sich die Kirche nicht über die Heilige Schrift, die inspirierte Wort Gottes ist. Die Kirche steht nicht über dem Evangelium, aber sie steht über der Auslegung des Evangeliums durch den Einzelnen. Die Heilige Schrift gehört keinem Einzelnen, auch niet dem Berufsstand der Exegeten, sie gehört der Kirche insgesamt. In diesem Sinn vinden wir bereits in der Schrift selbst die Mahnung, die Schrift nicht eigenmächtig auszulegen (2 Pet 1,20). (bl. 88–89)

Met deze levende traditie wordt de interpretatie van de Schriften, zowel in Oud- als Nieuwtestamentische tijden bedoeld, alsook in de Vroege Kerk en daarna.

Vanuit de nieuwe hermeneutische oplossingen is de traditionele benadering van de Roomskatholieke Kerk dus even problematisch als die van de Kerk der Hervorming. Beiden volgen brongeoriënteerde interpretaties en traditionele conclusies die passen bij een historisch gezaghebbend verstaan van de Bijbel als Heilige Schrift en historisch betrouwbaar spreken van God, wat de nieuwe hermeneutiek als problematisch ervaart in het licht van eigentijdse wereldbeschouwingen, wetenschappelijke conclusies en moraliteit.

Conclusie

Een reformatorisch-confessionele benadering van 2 Petrus 1:16–21 kenmerkt zich door een nauwe band tussen bevinding en openbaring. Deze wisselwerking tussen de Schrift en menselijke geloofservaring is prominent aanwezig bij de leer van de Schrift in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Guido de Brès laat zich daarbij inspireren door de brieven van de apostel Petrus. Het belang van de samenhang van bevinding en openbaring blijkt met name uit artikel 3 en 5 van de NGB. Daarin wordt het Goddelijk auteurschap van de Schrift benadrukt, alsmede de werkzaamheid van de Geest in het menselijk hart om Gods Woord als zodanig te herkennen. Uit een historisch grammaticale exegese van 2 Petrus 1:16–21 blijkt dat deze benadering van De Brès een bijbelse basis heeft, die recht doet aan de bedoeling van de auteur van 2 Petrus. Evenals De Brès beklemtoont de apostel dat de Schrift geen religieus produkt van een godsdienstige gemeenschap is, maar dat God bewust en bedoeld zelf aan het Woord is in deze boeken. Net als de NGB bevat 2 Petrus een interactie tussen openbaring en bevinding, waarbij de persoonlijke ervaring van de apostel het vertrouwen in de Schriften versterkt en hun gezag bevestigt.

Erkenning

Mededingende belange

Die outeur verklaar dat hy geen finansiële of persoonlike verbintenis het met enige party wat hom nadelig of voordelig kon beïnvloed het in die skryf van hierdie artikel nie.

Literatuurverwysings

Bakhuizen van den Brink, J.N. (ed.), 1976, De Nederlandse belijdenisgeschriften, Ton Bolland, Amsterdam.

Bauckham, R., 1983, 2 Peter, Jude, (Word Biblical Commentary, 50), Thomas Nelson, Grand Rapids, MI.

Bauer, R.W., Aland, K. & Aland, B., 1988, Wörterbuch zum Neuen Testament. 6. völlig neu bearbeitete Auflage, De Gruyter, Berlin.

Blass, F., Debrunner, A. & Rehkopf, F., 1990, Grammatik des Neutestamentlichen Griechish, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.

De Brès, G., 1561, Le baston de la foy Chrestiènne, Barbier & Courteau, Genève.

De Brès, G., 1562, Confession de foy: Faicte d’un commun accord par les fideles qui conversent ès Pays Bas, lesquels desirent vivre selon la pureté de l’Evangile de nostre Seigneur Jesus Christ, n.n., Genève.

Derrida, J., 2014, De la grammatologie (Les Fiches de lecture d’Universalis), Encyclopædia Universalis, Amazon. Kindle edn.

Evans, C.S., 2004, ‘Faith and revelation’, in W. Wainwright (ed.), The Oxford handbook of philosophy of religion, Oxford University Press, Oxford (Oxford Handbooks series).

Gootjes, N.H. & Muller, R.A. (eds.), 2007, The Belgic confession: Its history and sources (texts and studies in reformation and postreformation thought), Baker, Grand Rapids, MI.

Guthrie, D., 1990, New Testament theology, InterVarsity, Leicester.

Hahn, F., 2011, Theologie des Neuen Testaments, Band 1: Die Vielfalt des Neuen Testaments, (Theologiegeschichte des Urchristentums), Mohr Siebeck, Tübingen.

Hengel, M., 2007, Der unterschätzte Petrus: Zwei Studien, 2. Aufl, Mohr Siebeck, Tübingen.

Kasper, W., 2011, Katholische Kirche: Wesen, Wirklichkeit, Sendung, Herder, Freiburg.

Keating, D.A., 2011, First and second Peter, Jude, (Catholic Commentary on Sacred Scripture), Baker, Grand Rapids, MI.

Kunz, A.J., 2013, Als een prachtig boek: Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor, Godsdienswetenskappe, Universiteit Leiden, Leiden.

Liddell, H.G. & Scott, R., 1996, A Greek-English Lexicon, with a revised supplement, Clarendon, Oxford.

Mason, E.F. & Martin, T.W., 2014, Reading 1–2 Peter and Jude: A resource for students, Society of Biblical Literature, Atlanta, GA.

Moo, D.J., 1996, 2 Peter and Jude, (NIV Application commentary series), Zondervan, Grand Rapids, MI.

Munneke, J.F., 1986, Het historisch fundament, Oosterbaan & Le Cointre, Goes.

Nestle-Aland, 1985, Novum Testamentum Graece, Deutsche Bibelgesellschaft, Stuttgart.

Nestle-Aland, 1988, Novum Testamentum Latine, Deutsche Bibelgesellschaft, Stuttgart.

Paulsen, H., 1992, Der zweite Petrusbrief und der Judasbrief: Kritisch-exegetischer Kommentar uber das Neue Testament, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen.

Payne, M., 1993, Reading theory: An introduction to Lacan, Derrida and Kristeva, Blackwell, Oxford.

Schelkens, K., 2010, Catholic theology of revelation on the eve of Vatican II: A redaction history of the schema de Fontibus Revelationis (1960–1962), Brill, Leiden. http://dx.doi.org/10.1163/ej.9789004181052.i-302

Schreiner, T.R., 2003, 1, 2 Peter, Jude, (The New American Commentary), Broadman & Holman, Nashville, TN.

Stuhlmacher, P., 1986, Vom Verstehen des Neuen Testaments: Eine Hermeneutik, (Grundrisse zum Neuen Testament), Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen. http://dx.doi.org/10.13109/9783666513664

Tenney, M.C., 1991, New Testament survey, Eerdmans, Grand Rapids, MI.

Virkler, H.A., 2007, Hermeneutics: Principles and processes of biblical interpretation, Baker, Grand Rapids, MI.

Vonk, C., 1955, De voorzeide leer, deel 3a: De Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 1–21 en 25–26, Drukkerij Barendrecht, Barendrecht.

Zuiddam, B.A., 2010a, ‘Die Skrif is aan ons toevertrou, die implikasies van τὰ λόγια τοῦ θεοῦ in Romeine 3:2’, Hervormde Teologiese Studies 66(1). http://dx.doi.org/10.4102/hts.v66i1.620

Zuiddam, B.A., 2010b, ‘Lewende Godsprake vir ons: Die implikasie van λόγια ζῶντα in Handelinge 7:38’, Verbum et Ecclesia 31(1), 6. http://dx.doi.org/10.4102/ve.v31i1.377

Zuiddam, B.A., 2011, ‘Die eerste beginsels van die Woord, die implikasie van Heb 5:12 vir kerk en teologie’, Scriptura 108, 238–248.

Zuiddam, B.A., 2014, ‘Die Woord as maatstaf: Die implikasie van Godspraak in 1 Petrus 4:11’, Nederduitse Gereformeerde Teologiese Tydskrif 55(1 & 2), 489–508. http://dx.doi.org/10.5952/55-1-2-537

Zuiddam, B.A., Van Rensburg, F.J. & Jordaan, P.J., 2008, ‘Λόγιον in biblical literature and its implications for Christian scholarship’, Acta Patristica et Byzantina 19, 379–394.

Zwierlein, O., 2009, Petrus in Rom: Untersuchungen zur Antiken Literatur und Geschichte, De Gruyter, Berlin.

Footnotes

1. In Le baston de la foy Chrestiènne (1561) gebruikt De Brès de citaten uit de Schrift en de kerkvaders om de volgende opsomming te onderschragen: Que la saincte Escriture est pure, entiere, & fidelle, illuminant & enseignant les ignorans, & leur donnant sapience, estant la source d icelle: laquelle n’est procedee de la volunte de l’homme, mais du Sainct Esprit. A laquelle il nous faut estudier pour auoir salut, veu mesme qu’elle nous mene à la cognoissance de Dieu & de son Fils Iesus Christ, en laquelle gift la vie eternelle. (p. 230). De spelling is hier zoals zij is weergegeven in de editie van 1561 en verschilt dus hier en daar van modern Frans.

2. De tekstaanhaling op de titelpagina van de Bres’ Confession de Foy (1562) luidt: ‘I. Pierre 3. Soyez tousiours appareillez à respondre à chacun qui vous demande raison de lésperance qui est en vous.’ Dit wordt gevolgd door een evangelietekst uit Lucas over het belijden van Christus voor de mensen: ‘Luc 12.7.9. Quiconque me confessera deuant les hommes, le fils de l’homme le confessera aussie deuat les Anges de Dieu’ (De Brès 1562:1). Na de opdracht van het boek aan koning Philips II volgt een opsomming van passages uit het Nieuwe Testament over het belijden van geloof voor de mensen. De tekst uit Lucas is hierbij vervangen door die uit Mattheus (10:32–33), maar de passage uit 1 Petrus 3:15b is ongewijzigd opgenomen.

3. 2 Petrus 1:16–21 (in Novum Testamentum Graece; Nestle-Aland 1985): 16 Οὐ γὰρ σεσοφισμένοις μύθοις ἐξακολουθήσαντες ἐγνωρίσαμεν ὑμῖν τὴν τοῦ κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ δύναμιν καὶ παρουσίαν ἀλλ’ ἐπόπται γενηθέντες τῆς ἐκείνου μεγαλειότητος. 17 λαβὼν γὰρ παρὰ θεοῦ πατρὸς τιμὴν καὶ δόξαν φωνῆς ἐνεχθείσης αὐτῷ τοιᾶσδε ὑπὸ τῆς μεγαλοπρεποῦς δόξης ὁ υἱός μου ὁ ἀγαπητός μου οὗτός ἐστιν εἰς ὃν ἐγὼ εὐδόκησα 18 καὶ ταύτην τὴν φωνὴν ἡμεῖς ἠκούσαμεν ἐξ οὐρανοῦ ἐνεχθεῖσαν σὺν αὐτῷ ὄντες ἐν τῷ ἁγίῳ ὄρει. 19 καὶ ἔχομεν βεβαιότερον τὸν προφητικὸν λόγον ᾧ καλῶς ποιεῖτε προσέχοντες ὡς λύχνῳ φαίνοντι ἐν αὐχμηρῷ τόπῳ, ἕως οὗ ἡμέρα διαυγάσῃ καὶ φωσφόρος ἀνατείλῃ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν, 20 τοῦτο πρῶτον γινώσκοντες ὅτι πᾶσα προφητεία γραφῆς ἰδίας ἐπιλύσεως οὐ γίνεται 21 οὐ γὰρ θελήματι ἀνθρώπου ἠνέχθη προφητεία ποτέ, ἀλλ’ ὑπὸ πνεύματος ἁγίου φερόμενοι ἐλάλησαν ἀπὸ θεοῦ ἄνθρωποι. (bl. 28)

4. Confessio Belgica, art. 3: Nous confessons que cette Parole de Dieu n’a point été envoyée ni apportée par volonté humaine: mais les saints hommes de Dieu ont parlé étant poussés du Saint-Esprit, comme dit saint Pierre. Puis après, par le soin singulier que notre Dieu a de nous et de notre salut, il a commandé à ses serviteurs les Prophètes et Apôtres de rédiger ses oracles par écrit: et lui-même a écrit de son doigt les deux Tables de la Loi. Pour cette cause, nous appelons tels écrits: Écritures saintes et divines.

5. Voor de filologische betekenis van Godsspraak in de context van het Nieuwe Testament, zie Zuiddam, Van Rensburg en Jordaan (2008:379–394); alsook Zuiddam (2010a; 2010b; 2011; 2014).

6. Confessio Belgica, art. 5: Nous recevons tous ces livres-là seulement, pour saints et canoniques, pour régler, fonder et établir notre foi, et croyons pleinement toutes les choses qui y sont contenues, non pas tant parce que l’Église les reçoit et approuve tels, mais principalement parce que le Saint-Esprit nous rend témoignage en notre cœur, qu’ils sont de Dieu, et aussi qu’ils sont approuvés tels par eux-mêmes; car les aveugles mêmes peuvent apercevoir que les choses adviennent qui y sont prédites.

7. Als predikant was De Brès werkzaam in Rijssel (Lille) vanaf 1552, dat vroeger vanuit Doornik bediend was door Pierre Brully, de vroegere medewerker en opvolger van Calvijn in Straatsburg. Deze was de marteldood gestorven in 1545, na pas een jaar in Rijssel predikant te zijn geweest. De Brès zelf werd in 1567 gevangen genomen in de buurt van Doornik en later opgehangen in Valenciennes (Munneke 1986:47, 64).

8. Aangezien de Aland/UBS text geen basis heeft in een kerkelijke handschrift traditie, maar als combinatie van teksten een reconstructie is die als eenheid zodanig niet voor de twintigste eeuw wordt teruggevonden, en ook omdat dit een confessionele beschouwing betreft vanuit de eeuw van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, wordt de algemeen aanvaarde Griekse text uit de tijd van Guido de Brès als basis genomen voor deze bespreking.

9. Vgl. Homerus‘ Ilias 4.441 (Richard Lattimore translation): ‘Eris (Hate) whose wrath is relentless, she is the sister and companion of murderous Ares.’

10. Dat Petrus’ werkzaamheid in Rome nog steeds een omstreden zaak is, blijkt onder andere uit Otto Zwierlein’s boek (2009), Petrus in Rom: Untersuchungen zur Antiken Literatur und Geschichte. Deze historische aanwezigheid van Petrus wordt doorgaans afgeleid van de eerste Petrusbrief (Babylon), alsook de eerste Clemensbrief aan de Korinthieërs en het brievencorpus van Ignatius. Alhoewel er onder de St Pieter zich blijkbaar wel ‘eine Gedächtnisstätte befand’ (2009:3), wat in principe overal ter wereld mogelijk is, is de aanwezigheid van een graf sterk betwijfeld.

11. De paradigma verandering op het terrein van de hermeneutiek heeft haar wortels in eerdere paradigma verschuivingen op het terrein van de psychologie, filosofie en taalwetenschap. Michael Payne (1993) geeft een verstaanbare inleiding tot de postmoderne leestheorieën waarop nieuwe hermeneutische benadering zich baseren. Lacan probeert de stem van het ondergbewuste in de lezer los te maken en leest de betekenis van teksten in dat licht. Derrida doet aan deconstructie van de tekststructuur om openingen te vinden voor afgeleide gedachten die niet in de tekst zelf zijn. Kristeva zoekt het in de sociale semantiek. Op hun beurt zijn Lacan’s en Kristeva’s gedachten weer terug te voeren op Freud en die van Derrida op Heidegger (Derrida 2014).

12. Thomas Aquinas, Summa Theologiae 1.1.10: Quia vero sensus litteralis est quem auctor intendit, auctor autem Sacrae Scripturae Deus est. De Roomskatholieke traditie stond sterk voor de historische betrouwbaarheid van de Schrift tot en met de tijd van Leo XIII (Providentissimus Deus 1893) and Pius X: ‘Exegesis aimed at sensus litteralis as conveying the meaning of the scriptural text as it was intended by its divine author’ (Schelkens 2010:27).



Crossref Citations

No related citations found.